van plan zijn
Dutch
editEtymology
editLiterally, “to be of [a] plan”. Compare English of a mind.
Verb
edit- (intransitive, idiomatic) to intend, plan
- Ik ben van plan om naar het platteland te verhuizen. ― I intend to move to the countryside.
- Ze waren nog lang niet van plan om te gaan slapen. ― They did not intend to go to sleep yet for the time being.
Conjugation
editConjugation of van plan zijn: see zijn.