wijfje
Uiterlijk
- wijf·je
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | wijfje | wijfjes |
het wijfje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord wijf
- ▸ Daar zit in een eenvoudige huiskamer een arm moedertje bijna te schreien. Daar zit rechts van haar een stuitende lummel onberoerd Het Parool te lezen. Daar staat echter links van haar een innemende knul de pantoffels van het wijfje te repareren, zeggend: „Maandag ga ik naar het buitenland, ouwetje, om centjes te verdienen teneinde wat dekens voor je te kopen."[1]
- dim. tant. (dierkunde) exemplaar van het vrouwelijk geslacht
- ▸ Kikkereitjes worden buiten het lichaam bevrucht nadat het mannetje het wijfje enige tijd in de paargreep heeft vastgehouden.[2]
- Het woord wijfje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijfje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Een volksstuk” (3 oktober 1955) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Kees Moeliker“Kikkerstandje 8” (22 juni 2016) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -je in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Dierkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %