Home
Random
Log in
Settings
Donations
About Wiktionary
Disclaimers
Search
aansnellen
Entry
Discussion
Language
Watch
Edit
Contents
1
Dutch
1.1
Alternative forms
1.2
Etymology
1.3
Pronunciation
1.4
Verb
1.4.1
Conjugation
Dutch
edit
Alternative forms
edit
aensnellen
(
obsolete
)
Etymology
edit
Compound of
aan
+
snellen
.
Pronunciation
edit
IPA
(
key
)
:
/ˈaːnˌsnɛ.lə(n)/
Audio
:
(
file
)
Hyphenation:
aan‧snel‧len
Verb
edit
aansnellen
(
intransitive
)
to
rush
near
Conjugation
edit
Conjugation of
aansnellen
(weak, separable)
infinitive
aansnelen
past
singular
snelde aan
past
participle
aangesneld
infinitive
aansnelen
gerund
aansnelen
n
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st person
singular
snel aan
snelde aan
aansnel
aansnelde
2nd person
sing.
(
jij
)
snelt aan
,
snel aan
2
snelde aan
aansnelt
aansnelde
2nd person
sing.
(
u
)
snelt aan
snelde aan
aansnelt
aansnelde
2nd person
sing.
(
gij
)
snelt aan
snelde aan
aansnelt
aansnelde
3rd person
singular
snelt aan
snelde aan
aansnelt
aansnelde
plural
snelen aan
snelden aan
aansnelen
aansnelden
subjunctive
sing.
1
snele aan
snelde aan
aansnele
aansnelde
subjunctive
plur.
1
snelen aan
snelden aan
aansnelen
aansnelden
imperative
sing.
snel aan
imperative
plur.
1
snelt aan
participles
aansnelend
aangesneld
1)
Archaic
.
2)
In case of
inversion
.
Categories
:
Dutch compound terms
Dutch terms with IPA pronunciation
Dutch terms with audio pronunciation
Dutch lemmas
Dutch verbs
Dutch intransitive verbs
Dutch weak verbs
Dutch separable verbs
Dutch separable verbs with aan
Hidden categories:
Pages with entries
Pages with 1 entry